Het levensverhaal van Renée Fink, geboren Renate Laser

Het levensverhaal van Renée Fink, geboren Renate Laser

Op zondag 5 mei 2024 vond in de Overboslaan een bijzondere gebeurtenis plaats. Renée Fink-Laser (86), was uit de Verenigde Staten overgekomen om struikelstenen te plaatsen voor haar in de oorlog vermoorde vader, moeder, grootmoeder en oom.

 Renate Laser is op 12 december 1937 in Den Haag geboren. Haar ouders, Fritz Laser en Edit Laser-Löwenstein waren in 1933 uit Duitsland gevlucht omdat zij Joods waren. Zij kwamen uit Breslau, dat is nu Wroclaw in Polen. Kort na het begin van de bezetting van Nederland worden alle Duitse Joden die in Den Haag woonden, gesommeerd daar te vertrekken. Het gezin Laser met ook Else, de moeder van vader Fritz en Heinz de broer van moeder Edit, kan onderdak vinden in Bilthoven, eerst op Soestdijkseweg 180 en in 1942 op Overboslaan 40. Daar blijven zij wonen tot medio 1943, dat is geruime tijd nadat de Joden in De Bilt werden verplicht te verhuizen naar Amsterdam. In het Joods weekblad van december 1942 staat een advertentie waarin Overboslaan 40 genoemd wordt als secretariaat van de Joodse Raad in Bilthoven hetgeen doet vermoeden dat Fritz en Edit Laser een functie hadden bij de Joodse Raad en mogelijk uitstel van de verhuisverplichting hebben gekregen. Zij hebben natuurlijk de dreiging gevoeld van het naderende onheil, van deportatie zonder precies te weten wat er daarna zou gaan gebeuren. Zij besloten voor hun dochter Renate een veilig onderkomen te zoeken en dat werd gevonden bij de familie van de Brink in Laren, een groot katholiek gezin van negen kinderen waar Renate kon worden ingeschoven zonder dat het te veel opviel. Misschien hebben zij hierbij hulp gehad van hun buurvrouw op nummer 42, Zus Boerma-Derksen, de dappere verzetsvrouw die hielp bij het vinden van onderduikadressen en zelf ook een joods jongetje in haar gezin had opgenomen. Ergens in 1942 hebben zij Renate in Bilthoven bij iemand achter op de bagagedrager van een fiets gezet waarmee zij naar Laren werd gebracht. Het moet een hartverscheurend moment zijn geweest om je vierjarig kind aan vreemden mee te geven, onzeker over wat haar te wachten staat en onzeker of je haar ooit nog zult terugzien. Renate Laser heeft drie jaar in het gezin van den Brink in Laren bescherming gevonden en heeft zo de oorlog kunnen overleven.

Haar ouders en haar grootmoeder hebben de oorlog niet overleefd, zij hebben nog geprobeerd onder te duiken maar ze zijn opgepakt, gedeporteerd en uiteindelijk vermoord in Auschwitz. Ook haar oom Heinz Löwenstein is omgekomen. Hij had besloten niet in lijdzaamheid zijn noodlot af te wachten maar actief in verzet te gaan. Hij werd lid van de verzetsgroep die zich “Oranje Vrijbuiters' noemden en actief was in de omgeving van Utrecht onder meer bij het liquideren van collaborateurs, spionage en diefstal van distributiebescheiden. In het najaar van 1943 werd hij echter met een aantal anderen door de SD gearresteerd.  Op 29 februari 1944 werden 18 leden van de Oranje Vrijbuiters op de Waalsdorpervlakte geëxecuteerd. Eén van hen was Heinz Löwenstein, 25 jaar oud.

 Renate Laser is na de oorlog met Ilse Löwenstein en Sophie Löwenstein-Moses, tante en oma van moeders kant die de oorlog in onderduik hebben overleefd, in Bilthoven gaan wonen op Parklaan 43. Zij ging naar de Werkplaats Kindergemeenschap van Kees Boeke toen daar ook de prinsessen Beatrix en Irene op school zaten. In 1948 is zij met haar grootmoeder en tante naar de VS geëmigreerd. De eerste jaren in de VS vielen haar zwaar omdat zij zich ondanks alles, in Bilthoven heel goed thuis had gevoeld. Er werd besloten dat haar voornaam voortaan Renée zou zijn, haar familieleden vonden dat “Renate” in het Engels niet goed was uit te spreken. Later is zij getrouwd en heeft zij een zoon en een dochter gekregen. Ze heet nu Renée Fink en geeft in de VS regelmatig voordrachten om over haar oorlogsverleden te vertellen. Zij is speciaal overgekomen om de struikelstenen te leggen. Ook heeft zij op 4 mei bij de dodenherdenking in Laren een toespraak gehouden. Met Laren heeft zij natuurlijk ook een bijzondere band omdat zij daar bijna drie jaar in veiligheid heeft kunnen leven en de oorlog heeft kunnen overleven. De kinderen van het gezin van den Brink zijn voor haar broers en zussen geworden. Deze zijn niet meer in leven maar met hun kinderen heeft Renée altijd nog een warme band. Op Bevrijdingsdag, zondag 5 mei 2024, heeft zij samen met haar zoon, voor het huis aan de Overboslaan 40 de struikelstenen voor haar ouders, grootmoeder en oom geplaatst. Het was een bijzondere en emotionele bijeenkomst. Zij ontmoette daar ook Marjan Boerma, haar voormalig buurmeisje, de twee kennen elkaar nog goed. Ook bracht zij nog een bezoek aan Parklaan 43, het huis waar zijn van 1945 tot 1948 heeft gewoond.

Hieronder is zij zelf aan het woord:

 Ik werd vanuit Bilthoven in onderduik gebracht. Voor de oorlog was mijn familie well-to-do. Mijn vader was naar de universiteit geweest en mijn moeder was secretaresse. Als goed opgeleide, welvarende joden waren ze niet gelovig. Ze waren 100% joods maar ze leefden niet joods. Eenmaal in Bilthoven namen mijn ouders huurders in huis. Ik was enig kind. Mijn oom en tante zaten in het verzet en zijn in 1944 op straat in Utrecht doodgeschoten. Omdat mijn ouders geen geld hadden konden ze geen burgerschap aanvragen, ze hadden geen netwerk en waren helemaal op zichzelf aangewezen Toch wisten ze via de ondergrondse papieren te regelen en mij in onderduik te brengen Ik werd door mijn moeder aan een vreemde overgedragen, achterop de fiets. Ik wist niets. Ik weet ook niet hoe lang ik op de fiets gezeten heb. Ik was toen 4 jaar oud en wist niet of ik mijn ouders ooit nog zou terugzien. Ik werd ondergebracht bij de familie van den Brink. Het was een katholieke boerenfamilie in Laren. Het waren Gijsbertus (Gijs) Johannes van den Brink en Maria van den Brink-Zoon. Het huis was voor mijn gevoel erg groot, het had geen elektriciteit. Het was er vaak koud. Het had een tuin met fruitbomen, een schuur en een publieke schuilkelder. De directe buren konden vertrouwd worden want die hadden ook Joodse onderduikers. Andere buren wisten niets of zeiden niets. In huis was aan elke deurpost een bakje wijwater en ik werd in het gezin een goed katholiek kind. Ik leerde er de rozenkrans bidden en ging mee naar de basiliek. Tot mijn intrede was het een gezin van drie zonen en vijf dochters, in de leeftijd van 10 tot 24 jaar. Ze hadden geen idee of ik voor een week, een maand of 6 maanden zou blijven. Uiteindelijk bleef ik er van 1942 tot 4 mei 1945.

Ik was zo geïntegreerd in het gezin dat ik aan het einde van de oorlog het gevoel had dat het mijn broers en zussen waren. Ik was de baby in de familie met zwart haar en donkere ogen. Ik had ook een weinig grof gezicht maar iedereen had wel familieleden in huis die ergens vandaan gekomen waren dus men keek niet erg op van mijn donkere verschijning. Naar de lagere school ging ik niet omdat dat te veel vragen zou hebben opgeleverd. Dat risico kon je niet nemen. Je had het verzet en de verraders en je wist vaak niet wie wat was. Wel zat ik drie jaar lang op de kleuterschool waar we natuurlijk niet leerden lezen en schrijven. Er was ook geen pen en papier meer. We kregen breipennen en klein knotje wol en als we klaar waren werd dat weer uitgehaald en begonnen we gewoon opnieuw. Het was een soort Sisyphusarbeid. Elke dag kwamen de nonnen om ons haar te checken op luizen dus in die zin was ik zichtbaar, maar in een beschermde omgeving. Tegenover ons was een SS-officier komen wonen en dat baarde ons natuurlijk zorgen. Hij zal ongetwijfeld gezien hebben dat ik anders was maar er werd niets van gezegd en het leverde nooit problemen op. Er waren in Laren regelmatig invallen in huizen en er werden gezinstellingen gedaan om te kijken of er niet te veel waren. Als er huiszoekingen kwamen ging dat als een lopend vuurtje door het dorp. Als er te weinig tijd was om het te verstoppen dan werd één van de meisjes voor een boodschap uitgestuurd naar familie zodat het juiste aantal meisjes in huis was. De Duitsers zochten gelijktijdig ook naar verboden spullen. Wanneer ik in bed lag zeiden ze tegen de Duitsers dat ik TBC had en dan bleven ze wel uit de buurt van mij. Of als ik te laat was, dan zetten ze me een rare hoed op in de hoek en deden we of ik niet goed bij mijn hoofd was. Het leek dan wel de middeleeuwen. Het hele gezin riskeerde zijn leven elke dag voor het feit dat ik daar in huis was. De oudste jongens moesten ze zich verbergen in verband met de Arbeitseinsatz en dat gaf een hoop angst in huis. Als er genoeg tijd was gingen we naar de schuilkelder in de schuur, dat was oorspronkelijk de kelder waar de appels en aardappelen opgeslagen werden. Ook was er gebrek aan kleding en knipten we de voorkanten van onze schoenen af om erop te kunnen blijven lopen. Moeder van den Brink overleed in december 1944 aan hersenkanker. Dat was afschuwelijk. Ik herinner me dat we tijdens een luchtalarm naar de schuilplaats renden en dat we moeder achterlieten in het huis. Omdat ze te ziek was om erheen te gaan, de vader bleef dan bij haar.

 Na de oorlog

Ik ben nooit opgehouden mijn ouders te missen. Pas na de oorlog hoorde ik dat ze verraden en vermoord waren. Ik was in Nederland geboren maar voor de wet stateloos. Ik had alleen nog mijn tante Ilse Löwenstein en oma Sophie Löwenstein-Moses van moederskant. Zij wisten waar ik ondergedoken zat. Op een dag stond ineens mijn grootmoeder Löwenstein-Moses voor de deur. Ze kwam voor mijn verjaardag, ze bleef niet lang. Het was onvergetelijk, ze had twee nachten gelopen, overdag had zij zich verstopt in het bos, om he te zien. Ze heeft op verschillende plekken ondergedoken gezeten dus ik weet niet van welke plek ze was komen lopen.

In 1991 kwamen 1600 onderduikkinderen bij elkaar in het Marriott hotel in New York waar ik leerde omgaan met “survival guilt”. In de zomer van 2005 ben ik naar eenzelfde conferentie in Amsterdam geweest. Helaas waren alle kinderen van mijn onderduikgezin toen al overleden dus ik bezocht hun kinderen. Ik was heel hecht met mijn pleegbroer en -zussen. Wim van den Brink en zijn vrouw Rikkie kochten het huis van zijn ouders weer terug, ver na de oorlog. Hij was timmerman. Ik sliep er tijdens tijdens mijn bezoek in mijn oude kamer. De kamer was 10 bij 12 voet en we sliepen er ooit met alle vier meisjes en ik dacht dat het een grote kamer was. Ik was daar ondergedoken van 1942 tot 1945. Daarna kwam mijn familie me halen en nam de mee naar Bilthoven. In het huis groeide de schimmel op de muren, het was erg vochtig. Het was een huis met een plat dak. Ik was erg verdrietig dat ik bij mijn onderduikfamilie was weggehaald. Ik was eraan gewend geraakt om elke dag om 6 uur  ‘s ochtends naar de kerk te gaan. Mijn progressieve oma wilde best met mij naar de kerk gaan maar niet op dat tijdstip. Ik speelde er voor het eerst buiten en ging naar de Kees Boeke school. Het was een heel progressieve school en ik hoefde geen schoolgeld te betalen. Ik was van dezelfde leeftijd als de prinsesjes die er ook op school zaten. Mijn tante Ilse vertrok in 1947 naar de VS en ze trouwde daar en binnen de kortste keren vertrokken wij ook naar de VS. Ik vond dat vreselijk. Wij gingen in 1948 met het schip de Nieuw Amsterdam, het leek wel een hotel met zijn liften ( 7 dagen overtocht ). We werden afgehaald door mijn oom Walter Leipzig. Omdat mijn tante en oom Walter geen geld hadden (hij had aan zijn PhD gewerkt in Breslau en was nu liftbediende) woonde ik eventjes met mijn grootmoeder in een mooi appartement en daarna werd ik opgehaald door mijn familie.

Gunter Demnig op bezoek in De Bilt

Gunter Demnig op bezoek in De Bilt